FOTONEN Nr 15, 18 September 2016
De grote
Nederlandse geleerde Christiaan Huygens
(1629 – 1665) heeft veel
onderzoek gedaan naar het verschijnsel “LICHT”. In 1640 publiceerde hij in z’n
geschrift “Traité de la lumière” dat
licht een golfbeweging is en dat er dan ook iets moet zijn om te golven, een
“medium” dus.
Een andere
grote geleerde, Izaac Newton”, die ook veel onderzoek deed naar licht, ging
hier in zijn publicatie “Opticks” (1704) tegenin. Hij verklaarde de verschijnselen
“breking”, “weerkaatsing” en “interferentie”, door aan te nemen dat licht uit
deeltjes bestaat. Maar ene Thomas Young, die in 1801 experimenteerde met
interferentie, kon deze eigenschappen wél met Huygens golftheorie, maar níet
met Newton ’s lichtdeeltjes verklaren.
Wat is nu
licht, zijn het golven of deeltjes?
In 1873 kwam
James Clerk Maxwell met z’n beroemde theorie over elektromagnetische golven. Hij
ging uit van golven die geen medium nodig hebben.
In 1886
toonde Heinrich Hertz aan dat lichtgolven en elektromagnetische golven
“vergelijkbaar gedrag” vertoonden en dat ze zich beide met de lichtsnelheid bewegen.
De
lichtsnelheid was intussen door Hippolyte Fizeau (in 1849) vastgesteld op ongeveer 300.000 km
per seconde, thans aangegeven met de letter “c”.
Maar…nu
weten we het nog niet, waar bestaat licht nu uit, zijn het nu golven of is het een
stroom deeltjes?
Er was nog
een ander probleem dat maar niet opgelost werd: Hertz en andere onderzoekers hadden
het ”foto-elektrisch effect” ontdekt, maar konden één aspect ervan niet
verklaren. Dit effect houdt in dat licht elektronen weg kan slaan uit een
metaal. Maar…. waarom werkt rood licht niet, al is het nog zo sterk, en blauw
of violet licht wel?
Max Planck,
van de kwantumtheorie, kwam met het begin van een verklaring, hij ontwikkelde een
formule waaruit bleek dat hoe korter de golflengte (en hoe hoger de frequentie)
van straling is, des te hoger de energie. Hij was ook de eerste die het begrip
“quanta” introduceerde: het begin van de kwantumtheorie.
Ook Einstein
had, onafhankelijk van de anderen, ontdekt dat alleen kortgolvig licht (met hoge frequentie) voldoende
energie heeft om elektronen weg te slaan. Met langgolvig (rood) licht lukt dat
niet, Daarmee kon hij (in 1905) eindelijk het “foto-elektrisch effect” goed verklaren.
Hiervoor kreeg hij later zelfs de Nobelprijs.
Einstein
concludeerde dat licht inderdaad uit deeltjes moest bestaan. Hij noemde ze
“fotonen” (‘photons”). Maar…. er waren toch zeer veel aanwijzingen dat licht
een golfkarakter heeft? Geen probleem,
volgens Einstein, licht gedraagt zich soms als deeltje en soms als golf en inderdaad:
de kwantumtheorie en allerlei latere experimenten blijken dit te bevestigen.
ELEKTROMAGNETISCH
VELD
Als er golven
zijn moet er ook iets zijn dat golft. Bij geluid is dat de lucht, in een vacuüm
hoor je niets. Dat blijkt uit de bekende proef met de glazen stolp waarin zich een
rinkelende bel bevindt. Als de lucht er uit gezogen wordt sterft het geluid van
de bel weg.
Gooi een
steen in het “medium” water, dan ontstaan er (water)golven. Daarom bedacht men dat
er toch ook een medium in het heelal moest zijn: de “ether”, waarin alles kon
golven.
Helaas, na de
beroemde proef van Michelson-Morley, waarbij men de “etherwind” wilde vaststellen,
moest men de ether theorie laten varen, er werd géén etherwind vastgesteld.
De proef
werd vele malen herhaald, maar het interferentie patroon van de lichtstralen, in
langs richting en haaks erop, was steeds gelijk. De ether theorie liet men daarom
maar varen. Wel bevestigde de proef de conclusie dat de lichtsnelheid altijd,
hoe men ook meet, dezelfde waarde (“c”)
heeft.
Dat er geen
ether bestaat wordt ook bevestigd door Maxwell ’s stelling: “het bijzondere van elektromagnetische
straling (zoals licht) is dat er geen medium nodig is waarin golven
zich voortplanten”.
Een boude
bewering. Als er geen ether of ander medium is, dan is er dus eenvoudig
“niets”. Is dit ook zo? Ik heb er moeite mee. Er moet toch iets golven? Zou er
niet toch een soort ether zijn die bestaat uit onvoorstelbaar kleine, niet
waarneembare, deeltjes, zogenaamde Planckdeeltjes bijvoorbeeld?
Op deze beroemde
Michelson-Morley proef is later kritiek geuit, er is namelijk met licht gemeten
dat uit één richting komt: van de zon. De zon staat voor ons op een min of meer
vaste plaats, dus klopt er iets niet, als de volgende stelling (ik weet niet
van wie) geldig is:
“Als we
een licht- of geluidsgolf waarnemen, die afkomstig is van een bron die ten opzichte
van ons in rust is, komen de opeenvolgende golftoppen met even grote
tussenpozen bij ons aan als waarmee ze uitgezonden worden”.
Dan treedt het Dopplereffect bij zonlicht dus niet op en
is daardoor het interferentiepatroon altijd gelijk. De verklaringen die men
indertijd bedacht waren de “Lorentzcontractie” en de snelheidsafhankelijke tijd
(van Einstein). Deze verklaringen waren volgens mij dus eigenlijk niet nodig, waarmee
ik niet wil zeggen dat deze fenomenen niet bestaan.
Dat de lichtsnelheid (in vacuüm) altijd “c” bedraagt, hoe men deze ook meet,
blijft ook een vaststaand feit, tót het tegendeel is bewezen. Maar dat er geen
ether bestaat is met deze MM proef niet echt bewezen, ze is alleen niet
aangetoond. De “ethergolven” van vroeger zouden dus misschien toch kunnen
bestaan?
HOE
ONTSTAAN (en WAT ZIJN) FOTONEN?
Dan denk ik aan mijn lessen in smeden op de
zeevaartschool. Ik legde een staaf ijzer in het kolenvuurtje en stookte het
flink op. IJzer moet je smeden als het heet is, niet waar? De staaf werd warm, na
een tijdje donkerrood, steeds helderder rood,
oranje en ten slotte witheet. Bekijken we het nu op atomair niveau, dan krijgen
de ijzeratomen steeds meer energie van het vuur. De elektronen om de atoomkern worden
steeds onrustiger en springen naar een volgende baan. Daar kunnen ze zich niet
handhaven, vallen terug en zenden daarbij een pakketje energie uit: een “FOTON”.
Een foton is dus een pakketje energie “in
elektromagnetische vorm”, met een
bepaalde golflengte (dus toch een golf). Zodra de golflengte minder dan 750
Nanometer is, wordt de straling zichtbaar voor ons, eerst als rood licht en dan
via oranje, geel en groen naar blauw en violet.
Fotonen zijn dus compacte golfpakketjes die een
bepaalde golflengte hebben. Ligt de golflengte tussen de 750 en 380 Nanometer
dan zijn deze fotonen zichtbaar voor het menselijk oog, tenminste als ze ergens opvallen. Dat is het
vreemde van “zichtbaar” licht: het is pas zichtbaar als het op ons netvlies
valt, of het nu direct licht of gereflecteerd licht is.
Bewegende fotonen zelf zijn dus onzichtbaar. Nog wat,
niet alleen licht, alle elektromagnetische golven, ook radiogolven, microgolven,
Röntgen- en gammastralen bestaan uit fotonen. Ook produceert elk materieel object
met een temperatuur boven het absolute nulpunt (0 Kelvin), fotonen, namelijk infrarood
straling, waarbij de golflengte van de straling afhankelijk is van de
temperatuur van het betreffende materiaal. (Infrarood straling is
warmtestraling).
Wat is er nog meer over fotonen bekend? Fotonen zouden
geen afmetingen hebben (is dat wel zo?). Het zouden massaloze “puntdeeltjes”
zijn. Ook zouden ze (in vacuüm) altijd met de lichtsnelheid “c” bewegen “omdat ze geen massa hebben”.
Maar… als zo’n foton uit een elektronenbaan van een
atoom wegspringt begint het toch met snelheid nul? Omdat fotonen geen massa
hebben moet, volgens de natuurkundige wetten, de versnelling oneindig groot
zijn. Een vreemde zaak, want dan zou zo’n foton dus “instantly” de snelheid “c” hebben.
DE ZON
De belangrijkste bron van fotonen voor onze wereld is:
de zon. In de zon vindt een continu kernfusieproces plaats, waarbij waterstof
in helium omgezet wordt. Daarbij komt een enorme hoeveelheid stralingsenergie
vrij. Over deze straling lees ik het volgende:
“Ongeveer 99% van de
elektromagnetische straling afkomstig van de Zon, bevindt zich in het gebied:
UV, zichtbaar licht en IR (warmte)straling. De piek in het spectrum van de zonnestraling
ligt bij een golflengte van ongeveer 500 nm, in het blauwgroene
golflengtegebied van het zichtbare licht”.
De hoeveelheid energie die de zon de ruimte instuurt
in de vorm van straling is enorm: 3,85×1026 Watt per
seconde.
Een héél klein deel van deze stralingsenergie, maar
nog steeds een zeer grote hoeveelheid, bereikt onze aarde en zorgt voor een
leefbare temperatuur en voldoende licht. Hoeveel Watt ontvangt de aarde (per
vierkante meter per seconde)?
“Gemiddeld 1367 Watt per m². Deze waarde heeft een jaarlijkse gang door de ellipsvormige baan van de aarde
rond de zon. Zo bereikt 1412 Watt per m²
in januari de atmosfeer, tot 1312 Watt per m² in juli.:
Doordat de afstand van de zon tot de aarde, gemiddeld 150
miljoen kilometer is, duurt het 8,3 minuten eer de zonnefotonen de aarde
bereiken. Daarbij zorgt onze dampkring ervoor dat gevaarlijke straling, zoals
UV en kosmische straling, grotendeels tegengehouden worden. Voor de
leefbaarheid van de aarde blijkt de zon precies op de juiste afstand van de
aarde te staan. De zon schijnt zeer constant, al 4,5 miljard jaar, en heeft nog
voor miljarden jaren “brandstof”. Wat een geluk hebben we met deze zon!
ELEKTROMAGNETISCH VELD
Licht is een elektromagnetische straling. Maar wat is toch
dat
elektromagnetische veld? Dat weten we nog steeds niet.
Wel lees ik het volgende:
“Elektromagnetische straling beweegt zich voort in een
veld, namelijk het elektromagnetische veld. Het elektromagnetische veld bestaat
uit twee componenten: het elektrische veld en het magnetische veld”.
En ook:
“Een
foton is een pakketje energie in elektromagnetische vorm. Het
elektromagnetische veld breidt zich met de lichtsnelheid uit. Vandaar dat een
foton zich met de lichtsnelheid beweegt (althans in een vacuüm).”
Is dat zo? Breidt het elektromagnetische veld zich
inderdaad met de lichtsnelheid uit? Zorgen fotonen zelf voor een veld? Maar wat
is dan dat “veld”?
Ik lees nog wat:
“Elektrisch veld: ontstaat door elektrische
ladingen en zorgt voor een elektrische kracht op andere ladingen.”
“Magnetisch veld: ontstaat door de beweging van
elektrische ladingen.”
Weten
we nu wat een ELEKTROMAGNETISCH VELD is? Ik vermoed dat eigenlijk
niemand dit echt weet. We kunnen er wel gebruik van maken en het in formules
uitdrukken. En misschien bestaat het elektromagnetische veld toch uit een soort
ether.
LICHT uit het HEELAL
Kijken we naar de sterrenhemel, dan zien we vele
sterren die licht de ruimte insturen waarvan een deel ons oog bereikt, want we “zien”
ze. Deze sterren, eigenlijk zijn het “zonnen”, staan op enorme afstanden van
ons af. De dichtst bij de aarde staande ster is “Proxima Centauri” die op 4,22
lichtjaren van ons afstaat, dat komt neer op:
4,22 x 9,5 biljoen km. Een lichtjaar is dus 9,5
biljoen kilometer of precies 9.460.730.472.580.800 meter.
Genoemde ster is moeilijk te zien zonder kijker, maar
als we hem zien dan hebben de lichtfotonen die ons netvlies bereiken een lange
weg achter de rug. Eigenlijk een klein wondertje dát ze ons bereiken, want
zodra ze onderweg iets ontmoeten, al is het maar een stofje: einde foton en z’n
energie verdwijnt in het stofje.
Tegenwoordig kunnen we met sterke telescopen zeer ver
in het heelal kijken. Men heeft zelfs sterrenstelsels ontdekt die meer dan 10
miljard lichtjaren van ons af zouden staan, maar die afstand is bepaald met de
“roodverschuiving”, waar ik dus m’n twijfels over heb (zie m’n vorige blog nr.
14).
In ieder geval staan die sterrenstelsels niet meer op
de plaats waar we ze nu zien staan en het is ook de vraag of ze überhaupt nog
bestaan. Niet alleen staan deze stelsels onvoorstelbaar ver weg, we zien ze
zoals ze miljarden jaren geleden het nu waargenomen licht uitzonden.
Dat het licht van deze verre objecten, ook na al die
tijd, ons nu nog bereikt is helemáál een wonder. De fotonen die zo lang gereisd
hebben zouden inderdaad wel eens aan de “vermoeid licht theorie” kunnen
voldoen, waarmee men de abnormaal grote roodverschuiving (die de afstand
bepaalt) probeert te verklaren.
Als zulke stokoude fotonen dan eindelijk onze
telescopen bereiken, is het meteen gedaan met ze, ze geven hun energie af aan
de spiegels en lenzen van de telescopen en arriveren als andere fotonen uiteindelijk op het netvlies van de waarnemer.
Geen nood, de stroom fotonen blijft komen, er zijn er nog volop onderweg! En de
fotonen die niets tegenkomen? Die blijven eeuwig doorgaan.
REFLECTIE van licht
Over reflectie heb ik in hoofdstuk 17 van mijn boek
“Zoektocht” al behoorlijk veel geschreven. Een van de vreemdste eigenschappen
van licht is de “gedeeltelijke reflectie” van glas en water. Newton vond het
indertijd al een moeilijk te verklaren onderwerp.
Lopen we langs een etalageruit, dan zien we wat er in
de etalage ligt, maar….. we zien ook onszelf. Kijken we in het water van een
heldere sloot, dan zien we waterplanten, en misschien vissen, maar ook onszelf
! Narcissus werd zelfs verliefd op zichzelf toen hij z’n eigen gezicht
weerspiegeld zag in water
Hebben we het over glas, dan blijkt een glazen ruit,
volgens de glas deskundigen, 96 % van het licht door te laten en 4 % terug te
kaatsen.
De beroemde wiskundige Richard Feynman heeft hier
onderzoek naar gedaan en kwam tot vreemde conclusies. Zijn boek heet dan ook: “QED
The strange theory of light and matter”. Hij bestudeerde o.a. het gedrag
van fotonen, van één golflengte (“monochromatisch licht), in glas.
Er blijkt verschil te zijn tussen glas en glasplaten. Richard gebruikte voor zijn proeven
een “foton multiplier”, waarmee hij fotonen kon tellen. Ik kan begrijpen dat je
zo’n apparaat aan weerszijden van een glasplaat plaatst en dan fotonen telt,
maar hoe plaats je een foton multiplier IN
glas? En, hoe krijgen we monochromatisch licht? Dat is niet zo moelijk: met
een laser, die geeft een geconcentreerde bundel licht van één golflengte.
Uit zijn proeven bleek ook dat van de 100 fotonen die het
glas ingaan, er 4 terugkaatsen. Maar bij een glasplaat is het anders, daar
reflecteert 0 – 16 %, afhankelijk van de
dikte, en dat gaat zeer ver door. De reflectie loopt op en weer terug
volgens een regelmatige curve. Dit nu is zeer vreemd want het lijkt er dan op
dat de invallende fotonen van de terugkomende fotonen vernomen hebben hoe dik
de glasplaat is en dan besluiten hoeveel fotonen er zullen terugkaatsen. (Dat
blijkt ook zo te zijn wordt gezegd).
Wat betreft de 4 fotonen van de 100, die van glas terugkaatsen,
welke 4 fotonen zijn dat? Is dat ook vooraf
afgesproken? Intussen weet ik dat dit niet dezelfde fotonen zijn: zodra een
foton een reflecterend oppervlak raakt, kaatst er een ander foton terug.
Hierbij zou een foton wat energie kunnen verliezen, waarbij dus de frequentie
iets zal veranderen. Waarom licht wel door glas, water en andere materialen
gaat en door weer andere niet is ook nog een vraag, maar dat kan de wetenschap
wel verklaren.
De titel van Richard Feynmans boek is juist gekozen,
de wereld van het zeer kleine is inderdaad vreemd, zeer vreemd. Lezen svp.
BREKING van licht
Als licht uit fotonen bestaat, hoe verklaren we dan
het gedrag van fotonen bij het fenomeen “breking”? Met “breking” wordt het feit
bedoeld dat, als we een stok schuin in het water steken, dan lijkt hij bij het
wateroppervlak te “breken”: er lijkt een knik in de stok: de hoek is zichtbaar
veranderd (kleiner). Wat is de oorzaak?
Eerst een paar feiten. Licht dat loodrecht op het
water valt wordt niet gebroken, alleen schuin invallend licht wordt gebroken.
Hoe groter de hoek hoe meer breking.
Dan hebben we ook nog de “brekingsindex” die
bijvoorbeeld voor glas groter is (1,5 à 1,6) dan voor water (1,3) en voor lucht
heel klein. Deze index wordt berekend met de invals- en de brekingshoek (wet
van Snellius) wanneer licht vanuit het ene medium (bijvoorbeeld lucht) een
ander “doorzichtig” medium, zoals water
of glas, binnentreedt.
Met deze brekingsindex kunnen we berekenen hoeveel de
lichtsnelheid verandert als licht een ander medium binnengaat. Dat is
aanzienlijk. Zo neemt de lichtsnelheid bij een brekingsindex van 1,3 met 30 %
af, aanzienlijk veel dus.
Hoe wordt deze breking van licht verklaard? De
wetenschap kan het fenomeen breking alleen echt verklaren, als licht als golven
beschouwd wordt. Door licht als een stroom deeltjes (fotonen) te beschouwen is
blijkbaar veel moeilijker.
Wat zou er toch gebeuren met die lichtfotonen, als ze
het water schuin induiken? Waarom buigen ze af? Gaan ze liever rechtuit? De
hoek van inval is in ieder geval groter dan de brekingshoek. Proberen ze de
kortste weg te nemen?
Er zijn dieren die goed met de breking om kunnen gaan,
zoals reigers. Een reiger staat geduldig aan de slootkant te wachten en pakt
met z’n lange snavel feilloos, rekening houdend met de breking, een visje.
Breking of diffractie is weer een vreemde eigenschap
van licht.
ZONZEILEN
Met een zeilboot kun je “aan” de wind en “voor” de
wind zeilen. Maar wat blijkt nu, met een flink zeil kun je ook in de ruimte van
ons zonnestelsel, vóór de “zonnewind” zeilen, aan de wind zal wel niet gaan. Hoe
gaat dat?
Je hebt een flink zeil van reflecterend materiaal
nodig en de zon in je rug, dan duwen de fotonen je verder. Je gaat steeds
sneller, want er is geen weerstand en zolang er kracht is, is er versnelling en
neemt de snelheid toe.
Maar hoe kunnen fotonen een zeilschip voortstuwen?
Fotonen hebben toch geen massa? Fotonen hebben inderdaad geen rustmassa, maar
wel energie en volgens Einstein is dat “relativistische” massa. Botst nu een
foton tegen het zeil, dan zal het als een ander foton met iets minder energie
terugkaatsen. De golflengte zal daardoor iets toe nemen en het verschil in
energie geeft een druk op het zeil en stuwt je zonnezeilschip voort.
Snel zal het niet gaan, maar op den duur zou je toch
een flinke snelheid moeten kunnen krijgen, als er maar voldoende fotonen van
achteren komen. Op deze wijze zou een klein ruimtevaartuig naar een planeet van
ons zonnestelsel kunnen reizen, zonder dat er veel raketbrandstof meegenomen
moet worden.
De Russen, Japanners en Amerikanen hebben het
zonnezeilen intussen getest en het principe blijkt te werken, maar of er al
zonnezeilschepen onderweg naar planeten zijn heb ik niet kunnen ontdekken.
Intussen vermoedt men dat fotonen misschien toch een
hele kleine massa hebben, maar of dat waar is? Bestaan fotonen wel echt. Als we
ze zien als golfpakketjes energie denk ik van wel